SOVON heeft een aantal zaken verbeterd in de BMP bij de laatste herziening maar er zijn nog steeds een aantal storende aspecten, die voor een onnodige variatie zorgen bij de uiteindelijke territoriumbepaling. Het verbaast me dat er voor deze laatste herziening van 2017 geen uitgebreidere enquete onder de waarnemers is gehouden om te beoordelen welke veranderingen met prioriteit doorgevoerd moeten en kunnen worden.
{1) begingrenzen
Met de laatste wijziging van de BMP datumgrenzen is de begindatum van een aantal soorten naar voren geschoven. Terecht, want met name bij rietvogels lagen de datumgrenzen te laat. Bij veel soorten moet de datumgrens nog verder vervroegd worden. Bij veel soorten wordt het effect van zingende doortrekkers overschat. Mijn ervaring met rietzangers bijvoorbeeld is dat de optimale biotopen onderteld worden. Hier zingen de rietzangers maximaal als de datumgrens nog niet bereikt is en bij het eerste bezoek binnen de datumgrenzen zitten de vogels in deze zone op eieren en houden zich dan veel rustiger. In de suboptimale biotopen (tweede keus) wordt dan wel maximaal gezongen, maar dit geeft uiteindelijk natuurljjk een vertekend eindresultaat. Advies: de datumgrens bij veel soorten nog verder vervroegen.
(2) eindgrenzen
Minstens zo belangrijk is de einddatum. Het is vreemd dat bij veel zangvogels de einddatum ergens in juli is geplaatst. Vanaf half juni is in het veld een onoverzichtelijke situatie ontstaan met alarmerende mannetjes en vrouwtjes. Als je het goed wil doen dan moet je bepalen of er uitgevlogen jongen zijn met volgroeide staartpennen. Is dit laatste het geval dan moet de waarneming als Volwassen individu genoteerd worden. Maar zitten de jongen nog in het nest of hebben ze onvolgroeide staartpennen, dan moet de alarmerende vogel als nestindicerend worden genoteerd. In de praktijk lastig te doen. Daar komt bij dat sommige vogels een poging wagen van een tweede broedsel. Vogels kun je dan horen zingen op plaatsen waar je ze nooit eerder hebt waargenomen . Deze tweede pogingen tot het vestigen van een territorium kunnen het eindresultaat behoorlijk beinvloeden. Advies: de einddatum vervroegen. Bij een soort als snor en rietzanger kan deze datum best op 15 juni worden gezet.
(3) geldige bezoeken.
Het aantal geldige bezoeken van zomerzangvogels wordt bepaald vanaf het eerste bezoek dat de vogel is waargenomen. Dit geeft echter veel onnodige ruis. Een enkele vroege waarneming van een enkele vroege rietzanger of snor kan tot gevolg hebben dat er voor een geldig territorum uiteindelijk 2 waarnemingen nodig zijn in plaats van 1. En dat terwijl zo'n vroege waarneming van zo'n vroege vogel eigenlijk helemaal niet relevant is. Als je zo'n vroege waarneming verwijderd dan kan het aantal territoria ineens 20 % hoger liggen.
Advies: deze afhankelijkheid opheffen en het aantal geldig bezoeken onafhankelijk maken van de eerste waarneming. In plaats daarvan tellen alleen de bezoeken binnen de datumgrenzen mee. Uiteraard moet dan ook het aantal normbezoeken aangepast worden.